De middeleeuwse achtergrond van de oudste Nederlandse studiebeurzen: vicarieën, kapellanieën, memoriën, Friese lenen en prebenden.
Oorspronkelijk was de vicarie in de Middeleeuwen een ‘beneficium’. Dat was een afgezonderd vermogen waarvan de opbrengst bestemd was voor het onderhoud van een priester (een vicaris).
Religieuze zorg voor het zielenheil en familiebesef speelden een belangrijke rol bij de oprichting van een vicarie. In ruil voor de inkomsten moest de begunstigde (beneficiant) tijdens heilige missen in zijn gebeden de stichters gedenken en voor hun zieleheil bidden. In de stichtingbrieven werden hem vaak ook nog andere taken opgedragen.
Deze behoefte leidde tot het scheppen van geldbronnen waaruit het levensonderhoud van de betrokken ambtsdrager kon worden geput. Van ongeveer de negende eeuw af ontstond het gebruik om een geestelijke daarvoor een beneficium te geven. De maatschappelijke impact hiervan werd later groot omdat steeds meer goederen ‘in de dode hand’ kwamen.
De inkomsten (renten) van deze rechtspersonen avant la lettre, kwamen meestal uit een stuk land dat ten behoeve van deze priester werd geschonken.
De inkomsten van zo’n vicarie werden gegeven aan een door de stichter of zijn opvolger (een ‘collator’) uitgekozen vicaris. Deze werd formeel door de geestelijke overheid (de bisschop) in dit geestelijk ambt gesteld. De vicaris was maatschappelijk dan ‘bezitter’ van de vicarie geworden. Hij had de verplichting de vicariegoederen te beheren en hij kon daarvoor optreden in het rechtsverkeer. Juridisch doet deze vorm denken aan een trust in het Engelse recht.
Middeleeuwen en Reformatie wijzigden bestemming in studiebeurzen
Vanaf het einde van de 16e eeuw (Reformatie) gaan de inkomsten niet meer naar priesters, maar veelal naar studenten. De unie van Utrecht in 1579 speelde hierbij een belangrijke rol. Het waren studiebeurzen geworden.
De Staten van de gewesten brachten toen de vicarieën onder het wereldlijke recht, wijzigden de bestemming en zij namen het toezicht en het beheer van de goederen van de vicarieën van de geestelijke overheid over.