Beheer en exploitatie van landgoed de Batenborgh vanaf de middeleeuwen. En het einde van het overheidstoezicht.
Begunstigde 1501-1599
Vanaf de oprichting van de Stichting in 1501 tot 1599 werd landgoed de Batenborgh feitelijk beheerd door de begunstigde, die aanvankelijk op de grond zelf in een huis van de Vicarie woont en de landgoederen bewerkt of laat bewerken.
In de 16e eeuw was door de bijna permanente oorlogstoestand het beheer en de inning van pachten uit de landgoederen van de vicarie Sancti Nicolai tot een moeizame en bijzonder frustrerende aangelegenheid geworden.
Staten van Gelre 1599 – 1805
In 1599 werd door de Staten van het Kwartier Zutphen het beheer van de vicarie-goederen opgedragen aan de Gedeputeerde Staten.
De wijziging in het beheer werd door de Staten van Gelre als machtsmiddel afgedwongen om zeker te stellen dat de overheid daadwerkelijk kon beschikken over 1/3 deel van de jaarlijkse inkomsten.
Het rekest van heer Herman van Basten aan de Gedeputeerden van het Kwartier van Zutphen in 1601 waarin hij bezwaar aantekende tegen deze inbreuk op zijn rechtspositie, haalde niets uit.
In opdracht van de Staten van het Kwartier Zutphen voerde het Doetinchemse Rentambt voor de Stichting, vanaf 1616 tot en met 1805, het beheer over haar landgoederen .
Ontvangst van de pacht op Sint Maarten (11 november)
Omstreeks 1630 was het in het Kwartier van Zutphen regel geworden dat de voormalige geestelijke goederen op verschillende plaatsen in het openbaar werden verpacht voor een periode van zes jaar. In Bredevoort vond ieder jaar (meestal in juli) een publieke verpachting plaats van de boerderijen, weilanden, bouwlanden, renten en garfpachten waarvan het pachtcontract was verlopen
De nieuwe pacht ging dan op de eerstkomende Martini (11 november) voor een nieuwe periode van zes jaar in. Soms werd het grondbezit van een vicarie in zijn geheel verpacht, in andere gevallen vond de verpachting in afzonderlijke percelen plaats.
Dienst der Domeinen 1808 – 1974
Het beheer over de vicariegoederen kwam vanaf 1808 te liggen bij Dienst der Domeinen te Arnhem van het Ministerie van Financiën.
Einde overheidstoezicht.
Sinds 1974 beheer en andere taken weer terug in eigen hand
De overheden van het hertogdom Gelre gingen zich aan het einde van 16e eeuw met de vicarie-stichtingen bemoeien, brachten deze onder controle van het wereldlijke recht en namen het beheer over de goederen over. Bij besluit van de Soevereine Vorst van 8 mei 1814, nr. 147, werd dit beleid voortgezet en moest elke nieuwe collator worden erkend en elke begeving van de collator worden bevestigd door de Minister (van Onderwijs).
Bij wet van 30 oktober 1974 wordt een einde gemaakt aan de overheidsbemoeienis en het besluit uit 1814 ingetrokken:
- Bij Koninklijk Besluit van 31 augustus 1989 wordt het beheer over het landgoed van de Stichting, na ca. 400 jaar, weer overgedragen aan de Stichting. Hierdoor kwam een eind aan de situatie dat er vanaf 1599 een provinciaal- of rijksambtenaar zat op de stoel van de penningmeester. Vanaf deze tijd is het bestuur dus tevens beheerder van het landgoed. Het dagelijkse beheer wordt nu, in opdracht van de stichting, in de praktijk uitgevoerd door een rentmeester.
- In 1974 wordt voor het laatst door de overheid een collator erkend en in 1975 de begeving aan een begunstigde bevestigd.
- Op basis van die wet uit 1974 wordt uiteindelijk in 1989 het ‘recht’ van de Staat op 1/3 deel van de jaarlijkse inkomsten afgekocht.
Of in juridische taal: preventief toezicht werd uiteindelijk ook bij deze rechtspersonen vervangen door gewoon repressief toezicht.
Vicarie krijgt juridische jas van een stichting
Als gevolg van artikel 55 Overgangswet Nieuw B.W. worden deze vicariestichtingen met ingang van 26 juli 1976 erkend als stichtingen en geregeerd door Boek 2 van het nieuwe Burgerlijk wetboek. De Vicarie heeft hiermee de juridische jas van een stichting aangetrokken.
In 1979 zijn de statuten van de Stichting uit 1501 aangepast aan de eisen van de wet.